
DE KLEINE PRINS
De kleine Prins, een sprookje voor volwassenen, is in 1943 geschreven door Antoine de Saint-Exupérie. Het boekje is de wereld rondgegaan, maar theaterbewerkingen ervan zijn schaars. In 2014 schreef ik een script voor een gelijknamig muziektheaterstuk, inclusief de daarbij behorende liedteksten. Het is nooit uitgevoerd, vandaar dat ik hieronder de volledige tekst weergeef.
Voorwoord
Le Petit Prince… een klein boekje, dat uitgroeide tot één van de grootste successen uit de Franse literatuurgeschiedenis. Het werd vertaald in meer dan 100 talen en er zijn ruim 80 miljoen exemplaren van verkocht.
Wat verklaart dit enorme succes? De Kleine Prins is een bizar sprookje voor volwassenen, grillig en vaak onnavolgbaar. Maar het is ook poëtisch, ironisch en soms humoristisch. Misschien moeten we terug naar de tijd waarin het werd geschreven om het succes te begrijpen. Het was 1943, midden in de oorlog. De edelman Antoine de Saint Exupéry was oorlogsvlieger geworden, maar was de oorlog eigenlijk moe. Ondanks zijn huwelijk was hij een eenzame man, die terug verlangde naar zijn gelukkige jeugd in de twee kastelen waarin hij opgroeide. Met De Kleine Prins dook hij onder in zichzelf en in zijn dromen. Een jaar later, in 1944, zou hij omkomen toen zijn aangeschoten vliegtuig neerstortte in de Middellandse Zee. De grote mensen hadden de wereld tot een hel gemaakt. Onschuld was alleen nog bij kinderen te vinden. En in de kindertijd van volwassenen. Dat is de boodschap van De Kleine Prins, die miljoenen mensen aansprak.
Opvallend is, dat in Nederland nog maar nauwelijks een theaterbewerking is gemaakt van De Kleine Prins. De schaarse bewerkingen die er zijn geweest waren kindervoorstellingen, terwijl Antoine de Saint Exupéry het verhaal bedoeld heeft als sprookje voor volwassenen. Daarom heb ik bijna 75 jaar na de dood van Antoine de Saint Exupéry de eervolle taak van een volwassen bewerking op mij genomen. En net als de kleine prins ben ik daarbij mijn eigen weg gegaan. De dialogen zijn volledig opnieuw geschreven voor uitvoering in het theater. Er worden liedjes gezongen. Er zijn smartphones en laptops in het kleinprinselijke wereldje binnengedrongen. En de aardrijkskundige van toen is nu een navigatiekaartenmaker. Al hebben we hem niet nodig om ons de weg te wijzen naar het kind in onszelf. Dat doet nog steeds de kleine prins. Want dat blijft het centrale thema: als de onechtheid van het grotemensenbestaan, waarin geld verdienen en ambities najagen centraal staan, je niet gelukkig maakt, keer dan terug naar het eenvoudige geluk van je jeugd. Kijk niet met je ogen, maar met je hart, want alleen met je hart kun je de waarheid zien. Een boodschap die nog even actueel is als 75 jaar geleden. Ik wens de uitvoerenden en de toehoorders een inspirerende ervaring toe.
Piet Bogaards, auteur
SCENE 1
(Donker. Vliegtuiglawaai. Sputterende motor. Stilte. Licht gaat aan. Piloot zit vertwijfeld naast het vliegtuig.)
PILOOT: MOTORPECH! Uitgerekend midden in de woestijn krijg ik MOTORPECH! Dat heb ik weer.
Oh, wat ’n ramp! Ik heb nog maar voor acht dagen voedsel en water bij me en er is hier nergens een supermarkt. Hoe moet ik nou in leven blijven? En hoe moet ik het allemaal uitleggen aan mijn baas? Grote mensen begrijpen sowieso niet erg veel. Dat wist ik al toen ik een klein jongetje was. Ik zag ‘s op een foto hoe een hele grote slang, dat was een boa constrictor, een wild dier verslond. Er stond bij vermeld dat een boa constrictor zijn prooi niet kauwt, maar in één keer doorslikt. Daarna gaat hij zes maanden slapen om zijn eten te verteren. Toen heb ik een tekening gemaakt van een boa constrictor die een olifant had opgegeten. Maar weet je wat de grote mensen zeiden? Dat is geen slang, maar een hoed! Je moet ze ook alles uitleggen. Nou dat heb ik toen met een tweede tekening gedaan: een boa constrictor waar je de olifant in kon zien zitten. Maar de grote mensen snapten het nog steeds niet. Ze zeiden: ga jij nou maar leren lezen en schrijven. En rekenen, en aardrijkskunde en geschiedenis. Zo ben ik een briljante kunstenaarscarrière misgelopen, alleen vanwege de school. Maar ja, ik heb wel leren vliegen in een vliegtuig. Ik ben overal geweest en heb veel avonturen meegemaakt. En het mooiste avontuur ga ik jullie vanavond vertellen. Eigenlijk ga ik het niet aan jullie, grote mensen vertellen, maar aan jullie toen jullie nog kleine kinderen waren. Ik wil je vragen om te luisteren met de oren van het jongetje of het meisje dat je vroeger was. Denk niet dat dit kinderachtig is, want als kind begrepen jullie een heleboel dingen veel beter dan nu. Maar eerst ga ik slapen, want ik ben doodmoe.
(Licht gaat uit. Piloot valt in slaap. Muziek weerklinkt. Na enkele maten komt de Kleine Prins op met een aangestoken ‘sterretje’ in zijn hand. Hij zingt het lied ‘Ik kom van ver’:)
Ik kom van ver, ik kom van ver
mijn schemerlampje is een ster
ik vier vakantie op de maan
en heb ik dat te vaak gedaan
dan vlieg ik door naar Jupiter
Ik kom van klein, ik kom van klein
mijn tuintje hoeft niet groot te zijn
op mijn planeetje hoef ik slechts
een beetje links te gaan of rechts
en dan heb ik weer zonneschijn
Ik kom voor jou, ik kom voor jou
jij bent de mens die ik vertrouw
en word je van je jeugd beroofd
trek ik het masker van je hoofd
en alle apen uit je mouw
Ik ben het kind, ik ben het kind
dat jij nu in jezelf hervindt
met elke vraag die jou verwart
hoop ik dat ergens in je hart
jouw kindertijd opnieuw begint
(Na het naspel van het liedje gaat het licht weer aan en ontwaakt de piloot.)
DKP: Teken ’s een schaap voor me.
PILOOT: Uuhh, wat? Wie ben jij? Hoe kom je hier?
DKP: Teken nou maar ’n schaap voor me.
(Piloot wordt nu echt wakker, springt op en zegt:)
PILOOT: Nou jaaaa… maak ik een noodlanding in de woestijn, duizend kilometer van de bewoonde wereld, staat er ineens een jongetje voor me met de vraag of ik een schaap wil tekenen. Waar slaat dat nou weer op?
DKP: Teken nou ’n schaap voor me…
PILOOT: Maar ik kan eigenlijk maar één ding tekenen. Kijk maar. (Tekent en geeft de tekening aan DKP.)
DE DKP: Nee nee, ik wil geen boa constrictor met een olifant erin. Heb ik geen ruimte voor.
PILOOT: (Stomverbaasd dat DKP de tekening herkende. Naar het publiek:) Zie je wel….
DE DKP: (Begint een beetje te huilen) Een schaap heb ik nodig!
PILOOT: Goed, goed, stil maar jochie. Ik zal een schaap voor je tekenen. Waar kom je eigenlijk vandaan? En wat doe je hier?
DKP: Dat doet er niet toe.
PILOOT: OK, hier heb je je schaap.
DKP: (Teleurgesteld) Maar dat is een schaap met mond- en klauwzeer! Die wil ik niet.
PILOOT: O, meneer is nog kieskeurig ook. Nou ja, daar gaan we weer. (Tekent nieuw schaap) Alsjeblieft.
DKP: En deze heeft horens. Dat is geen schaap, maar een ram!
PILOOT: (Ongeduldig) Dan zal ik nu een echt schaap voor je tekenen (tekent). Kijk, hier zie je een dichte doos. Daar zit het schaap veilig in opgeborgen.
DKP: Geweldig! Precies het schaap wat ik nodig heb. Denk je dat hij veel gras eet?
PILOOT: Dat denk ik niet, hoezo?
DKP: Ik heb maar een heel klein tuintje.
PILOOT: Maar nu moet ik mijn motor repareren, hoor. (Doet de motorkap open.) Anders kom ik hier nooit weg en ik heb maar acht dagen.
DKP: (Wijst naar het vliegtuig) Wat is dat voor een ding?
PILOOT: Een vliegtuig. Daarmee kan ik overal naartoe vliegen. Tenminste, als de motor het doet.
DKP: (Lachend) Met dat ding? Wat ‘n mop! Hij kan z’n vleugels niet eens bewegen! En hij heeft een glazen oog, en hele rare poten.
PILOOT: Nou, ’t is anders een heel modern vliegtuig hoor.
DKP: Dus jij komt ook uit de hemel vallen… van welke planeet?
PILOOT: “Ook uit de hemel vallen”… Wacht ’s mannetje… jij komt dus van een andere planeet? Hoe heb jij dan gevlogen? En waarom wil je zo graag een schaap?
DKP: (Vage klanken van het liedje ‘Ik kom van ver’.)
Ik ben zo blij dat je het schaap in een doos hebt gedaan. Kan hij ’s nachts lekker in schuilen.
PILOOT (Glimlachend) Zal ik ook een touw met een paaltje voor je tekenen? Dan kan hij niet weglopen.
DKP: (Schatert) Als mijn schaap wegloopt, loopt hij naar me toe!
PILOOT: (Denkt even na, dan naar publiek, terwijl DKP het vliegtuig bestudeert) Aha, ik begin het te begrijpen. Zijn planeet is zo klein, dat het schaap met één keer rondlopen weer terug is! Nou hou ik erg van planeten en ik heb ze nogal vaak bestudeerd. Tja, je bent piloot of niet, niet waar. En als je het mij vraagt, komt deze kleine prins van een asteroïde met het nummer B612. Dat is als je bij de Grote Beer linksaf gaat en dan alsmaar rechtdoor richting Jupiter. Het is een piepklein planeetje, dat je alleen met een telescoop kunt zien. Ja, ik noem expres het nummer, want grote mensen willen altijd cijfers weten. Dat geeft ze zekerheid. Ze vragen niet of je gelukkig bent, maar wat je verdient. Ze vragen niet, hou je van vlinders, maar hoe laat gaat er een vliegtuig naar Frankfurt. Als je zegt, ik zit graag in mijn tuin bij zonsondergang, dan vragen ze, hoe duur mijn huis is. Dus als ik tegen grote mensen zeg: ik heb de kleine prins ontmoet, hij zocht een vriendje en hij vroeg of ik een schaap wou tekenen, dan geloven ze me niet. Maar als ik zeg: hij was één meter dertig en hij kwam van asteroïde B612, ja dat begrijpen ze wel. Zo zijn grote mensen nu eenmaal. Je moet het ze maar niet kwalijk nemen. Waar vroeger hun dromen geprojecteerd werden, daar hebben ze nu een spreadsheet in hun hoofd.
(Muziek. Een koortje + de piloot zingen het refrein en de piloot zingt solo de coupletten van het lied ‘Meten kun je ’t niet’)
METEN KUN JE ‘T NIET
Hoe groot, hoe klein, hoe smal, hoe breed
de cijfers moeten spreken
Hoe vaak, hoe duur, hoe laat, hoe heet
records moeten we breken
Hoe hard, hoe zacht, hoe lang, hoe koud
’t wordt allemaal beschreven
Hoe sterk, hoe zwak, hoe jong, hoe oud
maar is dat nou het leven?
Hoe veilig voelt een hond
zich bij zijn nieuwe baasje
Hoe pijnlijk is de wond
na een verloren kind
Hoe sterk is het verbond
van altijd iemand naast je
Je voelt, je weet, je ziet
maar meten kun je ’t niet
Hoe groot, hoe klein, hoe smal, hoe breed
de cijfers moeten spreken
Hoe vaak, hoe duur, hoe laat, hoe heet
records moeten we breken
Hoe hard, hoe zacht, hoe lang, hoe koud
’t wordt allemaal beschreven
Hoe sterk, hoe zwak, hoe jong, hoe oud
maar is dat nou het leven?
Hoe mooi is het gedicht
dat voor jou is geschreven
Hoe zacht is het gezicht
dat teder wordt gekust
Hoe zwaar weeg jij je plicht
bij ’t redden van een leven
Je voelt, je ziet, je weet
ook zonder dat je ‘t meet
Hoe groot, hoe klein, hoe smal, hoe breed
de cijfers moeten spreken
Hoe vaak, hoe duur, hoe laat, hoe heet
records moeten we breken
Hoe hard, hoe zacht, hoe lang, hoe koud
’t wordt allemaal beschreven
Hoe sterk, hoe zwak, hoe jong, hoe oud
maar is dat nou het leven?
Hoe hard is het gelag
van het bedrogen bruidje
Hoe fout is het gedrag
van graaiende bankiers
Hoe groot is het gezag
van ’n arbiter zonder fluitje
Je ziet, je weet, je voelt
dit meten heeft geen doel
Hoe groot, hoe klein, hoe smal, hoe breed
de cijfers moeten spreken
Hoe vaak, hoe duur, hoe laat, hoe heet
records moeten we breken
Hoe hard, hoe zacht, hoe lang, hoe koud
’t wordt allemaal beschreven
Hoe sterk, hoe zwak, hoe jong, hoe oud
maar is dat nou het leven?
(DKP loopt aarzelend naar de Piloot, die net zijn gereedschap pakt.)
DKP: Eten schapen ook struiken?
PILOOT: Struiken?
DKP: Ja, jonge planten en zo.
PILOOT: Natuurlijk eten schapen die.
DKP: O, gelukkig maar. En eten ze ook apenbroodbomen?
PILOOT: Apenbroodbomen! Jongen, dat zijn de grootste bomen die er bestaan! Ze worden zo groot als kathedralen. Een hele kudde olifanten zou nog niet één apenbroodboom kunnen opeten.
DKP: Haha, een kudde olifanten. Op mijn planeet zou je die allemaal op elkaar moeten zetten!
De hele planeet zou ophouden met draaien!
PILOOT: Maar eh… waarom vraag je het dan? Zijn er apenbroodbomen op jouw planeet?
DKP: Nog geen grote, maar er zijn wel héél veel zaden van apenbroodbomen op mijn planeet. Jullie zouden dat een milieuprobleem noemen, geloof ik. Nou, zo lang die zaadjes in de grond zitten, geeft het niet. Dan slapen ze. Maar zodra ze wakker worden trekken ze hun pyjamaatjes uit en dan komen er allemaal groene plantjes uit de grond. Die plantjes moet je er stuk voor stuk uit trekken, want anders worden het van die grote apenbroodbomen. Dan heb ik nergens meer plek en wat nog erger is, die bomen groeien dwars door mijn planeet en dan valt-ie uit elkaar.
PILOOT: Wij hebben ook zo’n gevaarlijk milieuprobleem op aarde…
DKP: Wat voor bomen dan?
PILOOT: Het gaat niet om bomen, maar om het gas wat bomen inademen: CO2.
DKP: Hoe kan dat nou gevaarlijk zijn als bomen het inademen?
PILOOT: Dat zit zo. Wij verbranden op aarde heel veel aardolie en gas. En daarbij komt C02 vrij. Veel méér dan de bomen en planten kunnen inademen. Daardoor warmt de aarde op.
DKP: Is toch juist fijn. Op mijn planeet is het niet zo warm. Daar kan het in de schaduw aardig koud optrekken.
PILOOT: Maar als de aarde opwarmt, smelt het noordpoolijs en dan stijgt het zeewater. Dan krijg je overstromingen.
DKP: Ook in de woestijn? Ik begin al een beetje dorst te krijgen.
PILOOT: Nee niet in de woestijn. Dat zeewater is trouwens veel te zout om te drinken.
DKP: (Na enige stilte) Weet je waar ik van hou? Van zonsondergangen. Vooral als ik een beetje droevig ben. Dan vind ik zonsondergangen extra mooi. Zullen we er een gaan bekijken?
(vage klanken van het welkomstlied)
PILOOT: Maar de zon gaat vanavond pas onder…
DKP: (Lachend) O ja, natuurlijk, ik denk nog steeds dat ik thuis ben. Op mijn planeet gaat de zon altijd wel ergens onder en daar loop ik dan in een paar stappen naartoe.
PILOOT: Nou, dat is bij ons wel anders. In Nederland gaat de zon zes uur eerder onder dan in Amerika. Dat komt omdat de aarde zo langzaam draait en zo groot is.
DKP: Ik heb bij mij thuis de zon weleens vierenveertig keer op één dag onder zien gaan…
PILOOT: En was je toen vierenveertig keer bedroefd?
(DKP antwoordt niet, maar weer zijn er vage klanken van het aankomstlied. Piloot gaat verder aan zijn machine werken.)
PILOOT: (Onder de motorkap) O, nee he. Het wil maar niet lukken. Nou heb ik een moer dolgedraaid! Hoe komen we hier ooit vandaan? Ik krijg dat kreng maar niet aan de praat!. We zullen verhongeren en uitdrogen. Als het zo doorgaat, overleven we dit niet! Is er dan nergens hulp….!
DKP: (Onverstoorbaar/laconiek): Eet een schaap ook bloemen?
PILOOT: (Geërgerd) Ja, een schaap vreet alles wat-ie tegenkomt.
DKP: Ook bloemen met doornen?
PILOOT: (Zuchtend) Ja, ook bloemen met doornen. ’s Kijken, als ik die bout nou losdraai, kan ik het filter eraf schuiven en dan….
DKP: En weet je waar die doornen voor dienen?
PILOOT: (Nu echt ongeduldig) Die dienen nergens voor! Ze doen alleen maar pijn. Da’s gewoon gemeen van de bloemen.
DKP: Dat is niet waar! Bloemen zijn heel kwetsbaar en daarom hebben ze sabels bij zich om zich te verdedigen. Je denkt toch niet dat…
PILOOT: Ik denk helemaal niets! Ik zeg zomaar wat omdat ik wel wat anders aan mijn hoofd heb.
Ik ben met serieuzere dingen bezig!
DKP: (Boos) Serieuzere dingen! Nou praat jij ook al net als grote mensen! Je lijkt wel op die meneer van de planeet hier verderop. Die maakt alleen maar optelsommen. Als je vraagt wat het nut is van een bloem, zegt hij: wat moet ik met een bloem. En als je vraagt waarom hij van niemand houdt, zegt hij: zaken gaan voor het meisje en ik heb héél belangrijke zaken aan mijn hoofd. Hij heeft geen gewone ramen in zijn huis, maar telramen. Dat is geen man, dat is een robot ! Een rekenmachien! Als bloemen doornen hebben om zich te beschermen, waarom eten schapen ze dan toch op? Heb je dáár weleens over nagedacht? Op mijn planeet heb ik ook een bloem. Een heel bijzondere, unieke roos die op geen enkele andere planeet te vinden is. Die roos maakt me zo blij. Het is alsof ze haar geur in het hele heelal verspreidt, alsof alle zonnen tegelijk opkomen wanneer ze haar schoonheid ontvouwt. Welke ster of planeet ik ook zie, ik moet altijd denken aan mijn roos, want ik hou van haar. En stel je nou toch voor dat mijn schaap haar met één hap opeet! Dan kan ik geen planeet meer zien zonder verdrietig te worden. Dan is het voor mij alsof alle sterren doven. (Barst in snikken uit)
PILOOT: (Om helst DKP en troost hem.) Stil nou maar. Ik zal je bloem beschermen. Ik zal zulk lekker mals gras voor je schaap tekenen dat hij geen trek heeft in je bloem. Ik zal…. ach… (Muziek begint en piloot zingt het lied ‘Als jij te droevig bent’)
ALS JIJ TE DROEVIG BENT
Hoe kan ik je verlichten
op je donkerste moment
als jij te droevig bent
voor nieuwe vergezichten
Hoe kan ik je beschermen
tegen wat je nog niet weet
terwijl rond jouw planeet
de meteoren zwermen
Hoe kan ik je behoeden
voor wat niet echt gebeurt
jouw hemd is al gescheurd
vóór de orkaan gaat woeden
Hoe kan ik ervoor zorgen
dat je zieltje wordt verlost
ik ben geen paragnost
en weet niet veel van morgen
Hoe kan ik je bevrijden
van je onbestemde angst
misschien ben ik het bangst
om jou straks… te zien lijden
(Licht uit. Als na het applaus het licht weer aangaat, is de piloot weer aan het sleutelen en zit DKP op de grond bij hem.)
PILOOT: Die bloem, die mooie roos, hoe is die eigenlijk op jouw planeet gekomen?
DKP: Oh, da’s een heel verhaal. Er groeiden altijd wel bloemetjes, maar die waren snel weer verwelkt. Maar op een dag , toen de zon net was opgekomen, zag ik iets uit de grond steken wat ik nog niet kende. Eerst dacht ik: toch niet een apenbroodboom hè. Maar nee, het werd duidelijk een bloem, want het was een enorm grote knop. En het moest wel een ijdele bloem zijn, want ze nam alle tijd om zich mooi te maken voordat ze zich opende. Ze had een hele kast vol kleurige bloemblaadjes en daar koos ze de mooiste kleuren uit. En van alle parfums die ze had, koos ze de heerlijkste geur van het heelal. Het was een geheimzinnig gedoe daarbinnen. Ik kon bijna niet wachten tot ze uit zou komen. Maar na vier maal vier dagen gebeurde er dit….
SCENE 2
(De spots gaan uit. Sprookjesachtige muziek. Op een ander, donker deel van het toneel staat een bloem in het licht. Het is een roos met mooi gekleurde blaadjes.)
ROOS 1: (Geeuwt) Waar ben ik? Oh… dag kereltje. Neem me niet kwalijk hoor, ik ben net wakker. Zitten mijn blaadjes wel goed?
DKP: (Eerst sprakeloos, dan:) Oh… wat bent u mooi!
ROOS 1: (Koket) Ja, dat weet ik. Ik doe een wedstrijd met de zon wie de mooiste uitstraling heeft. Maar het is geen eerlijke strijd hoor.
DKP: O nee? Waarom niet?
ROOS 1: Nou, de zon kan wel zonder mij, maar ik kan niet zonder de zon. Zeg… is het geen tijd voor ontbijt?
DKP: Eh… ja natuurlijk! (Pakt een gieter en geeft de roos water.)
ROOS 1: Brrrr… nou krijg ik het weer koud. Het tocht hier. Heb je niet een tentje waar ik ’s nachts in kan slapen?
DKP: Ik slaap altijd onder een deken van sterren.
ROOS 1: Wat ’n armoe allemaal. Waar ik vandaan kom ging het wel anders.
DKP: Maar u komt toch uit een zaadje…
ROOS 1: Ja, jij niet dan? Enfin, laten we het daar niet over hebben. We kunnen beter op onze hoede blijven op deze onherbergzame planeet. Voor je het weet komt er ineens een tijger op je af. Nou laat hem maar komen hoor, ik heb heel scherpe doornen!
DKP: Er zijn hier geen tijgers.
ROOS 1: Val me toch niet steeds in de rede…
SCENE 3
(Lichtwisseling van bloem naar de piloot en zijn vliegtuig.)
DKP: En zo ging het maar door. Ze deed eigenlijk helemaal niet aardig. En er was nog iets anders. Als je elke dag dichtbij iets bent dat zo mooi is, dan besef je het op het laatst niet meer. Die weergaloze kleuren, die goddelijke geur, het werd op den duur heel gewoon. Net alsof jij bijvoorbeeld elke dag bij het eten heel dure wijn drinkt. Die smaakt op het laatst net zo gewoon als goedkope wijn. Zoiets had ik met mijn roos ook. Ik zag en rook haar niet meer, maar hoorde alleen nog haar gemopper. Daarom heb ik op een dag besloten om weg te gaan. Er was een zwerm wilde trekvogels op mijn planeet neergestreken om even uit te rusten. En die vroegen of ik niet mee wou. Daar hoefde ik niet lang over na te denken. Ik veegde mijn planeet netjes schoon en trok de laatste sprietjes van apenbroodbomen uit de grond. Daarna veegde ik mijn vulkaantjes netjes uit.
Piloot: Vulkaantjes? Wat voor vulkaantjes?
DKP: Ja ik heb drie vulkanen op mijn planeet waarvan er twee nog werken. Dat was erg handig, want daar kookte ik mijn eten op. Als je ze goed bijhoudt kan dat best hoor. En tenslotte nam ik afscheid van mijn bloem.
SCENE 4
(Lichtwissel van spot naar de bloem. DKP geeft bloem voor het laatst water met een gieter.)
DKP: (Schuchter) Vaarwel mooie bloem…
(Bloem antwoordt niet. Laat hoofd hangen.)
DKP: Vaarwel….
ROOS 1: Ik ben niet aardig tegen je geweest. Dat spijt me. Maar misschien maak ik nog iets goed als ik zeg: ik hoop dat je gelukkig wordt.
DKP: (Ontroerd) Ik heb altijd van je gehouden.
ROOS 1: Maar ik ook van jou! Alleen had ik mijn mond moeten houden. Dat heeft alles verpest.
DKP: Zal ik je tentje alvast klaarzetten?
ROOS 1: Nee, laat maar. Ik wil geen tentje meer.
DKP: Maar de kille nachten. En de dieren….
ROOS 1: Een frisse wind zal me goed doen. En voor de dieren ben ik niet bang. Ik heb altijd mijn klauwen nog… (Spreidt haar doornen.) Welnu, ga nu maar. (Wendt hoofd af.) Je hebt je besluit genomen. Ik wil niet dat je me…
DKP: Vaarwel, fiere bloem.
SCENE 5
(Lichtwissel van spot naar de piloot en het vliegtuig.)
PILOOT: En nu mis je die mooie roos…
DKP: Missen? Ik besef nu past hoeveel ik van haar hou. Zij heeft me haar mooiste kleuren en haar allerfijnste geur gegeven! Als dat geen liefde is… Ik had haar veel meer op haar daden dan op haar woorden moeten beoordelen. Maar ach, ik was nog te jong om dat te doorzien en om van haar te houden zoals ik nu doe. Als je zo ver van iemand vandaan bent als ik nu van haar, en je gaat alleen maar méér van haar houden, dan is dat echte liefde.
PILOOT: Misschien is dat wat de mensen bedoelen als ze zeggen: Ik ben wég van haar.
Maar zeg eens: ben je vanaf je planeet in één keer naar de aarde gevlogen?
DKP: Welnee, ik wou eerst weleens wat van het heelal zien. Daarom heb ik allerlei planeten bezocht. De eerste was planeet nummer 325. Daar woont een koning.
SCENE 6
(Plechtstatige muziek. Lichtwisseling naar de plek waar de koning staat, met een enorme mantel om zich heen, die bijna de hele vloer van zijn ‘planeet’ beslaat.)
KONING: Aha, daar hebben we een onderdaan!
DKP: Hoe weet u dat ik een onderdaan ben?
KONING: Omdat wij de koning zijn. En dan zijn automatisch alle mensen onderdanen.
DKP: Sire, u zegt wij. Maar alleen ú bent toch de koning?
KONING: Een koning telt niet voor één, hij telt niet voor twee, hij telt voor iedereen. Daarom zijn wij de koning. Maar kom eens dichterbij, dan kunnen wij je beter zien. Wij bevelen je, dichterbij te komen!
DKP: Maar ik kan niet dichterbij, dan trap ik op uw mantel…
KONING: Dan bevelen wij je om te blijven staan!
DKP: Sire, mag ik u een vraag stellen?
KONING: Wij bevelen jou thans om een vraag te stellen.
DKP: Waarover regeert u?
KONING: Over alles
DKP: Alles?
KONING: Jazeker, wij zijn de koning van alles.
DKP: Ook van de sterren?
KONING: Ook van de sterren
DKP: En ook van de planeten?
KONING: Ook van de planeten.
DKP: En gehoorzamen die uw bevelen?
KONING: Ja, wat dacht je. Wij dulden geen ongehoorzaamheid. Elke ochtend als wij opstaan, bevelen wij de zon om op te komen. Hij is nog nooit ongehoorzaam geweest. Elke avond voor wij ons te bed begeven, bevelen wij Mars om tussen de aarde en Jupiter in te blijven zweven. En overdag geven wij onze bevelen aan al die andere planeten. Dat is een heel werk, maar het koningschap is dan ook een zwaar ambt.
DKP: Oh Sire, kunt u dan ook mijn planeet bevelen dat hij sneller gaat draaien? Dan krijg ik veel meer zonsondergangen en daar hou ik zo van.
KONING: Hoor toe, kleine man, wij zullen je deelgenoot maken van de Eerste Wet van Gezag. Stel dat wij jou zouden bevelen om in een pimpelpaarse kaketoe te veranderen en jij zou ons bevel niet opvolgen, wie zou dan ongelijk hebben, jij of wij?
DKP: Ik eh… ik denk ú, Sire.
KONING: Juist, jongeman! En dat is de Eerste Wet van Gezag: men moet nooit bevelen geven die onredelijk zijn. Als wij ons volk opdragen om zich van een berg te storten, of om honderdduizend chocoladerepen per persoon per dag te eten, dan komt het volk in opstand. En terecht! Maar als wij eisen stellen waaraan het volk, de dieren, de planten en de planeten kunnen voldoen, dan hebben wij het recht om gehoorzaamheid te eisen, omdat onze bevelen redelijk zijn. Dat is de Eerste Wet van Gezag.
DKP: Ik zou zo graag een zonsondergang vanaf uw planeet willen zien. Kunt u daar niet een bevel voor geven?
KONING: Jazeker kan dat. Maar regeren is ook vooruit zien. Wij moeten in onze wijsheid het strategische moment afwachten waarop wij onze bevelen geven. Laat ons eens zien (Pakt zijn gouden agenda). Vanavond rond tien over half acht zullen de omstandigheden voor ons bevel optimaal zijn.
DKP: Oh, dat is wel heel erg laat. Ik denk dat ik maar weer ’s opstap.
KONING: Nee, ga nu niet weg, onderdaan. Blijf nog een tijdje. Wij maken je minister van justitie!
DKP: Maar er zijn hier helemaal geen bandieten!
KONING: Dat weet je niet. Bandieten zijn er vooral ’s nachts. Overdag verstoppen ze zich.
DKP: O, maar ik ben gewend om een kleine planeet te inspecteren. Ik zie zó wel dat er niemand anders is. Moet ik mezelf dan gaan veroordelen?
KONING: Oordelen over jezelf is het moeilijkste wat er is, jongeman. Maar er is hier ook ergens een zwarte rat, Die zou je af en toe ter dood kunnen veroordelen en dan weer gratie verlenen.
DKP: O nee, dat vind ik eng. Ik ga er toch maar vandoor.
KONING: Blijf, onderdaan!
DKP: Als uwe majesteit wil dat ik u gehoorzaam, zou u mij het bevel kunnen geven om binnen een minuut te vertrekken. De omstandigheden zijn gunstig… (Koning blijft in gepeins staan en antwoordt niet.) Vaarwel, koning !
KONING: (Roept hem na) Wij benoemen je tot ambassadeur! Generaal! Hoofd Huishoudelijke Dienst!
DKP: (Tegen publiek) Wat zijn grote mensen toch rare mensen…
Op de volgende planeet ontmoette ik een ijdeltuit.
SCENE 7
(DKP komt aan bij planeet van de ijdeltuit.)
IJDELTUIT: Joehoe! Komt u maar! U bent zeker een bewonderaar!
DKP: Ik eh, ik ben de kleine prins. Wat hebt u een rare hoed op.
IJDELTUIT: Dat is geen rare hoed, het is mijn groet-hoed. Daar groet ik mijn bewonderaars mee als ik toe gejuicht word. Kijk, dat gaat zo; (Maakt een revérence, waarbij hij zijn hoed afneemt.)
DKP: Wat grappig! Wat is dat, toegejuicht worden?
IJDELTUIT: Dat is fantastisch. Het begint met in je handen klappen. Klap eens in je handen!
(DKP klapt in zijn handen. De ijdeltuit maakt een kleine revérence waarbij hij zijn hoed afzet. Tegelijkertijd weerklinkt een klaroenstoot. DKP begint te lachen en klapt nog eens in zijn handen, waarna weer een revérence met klaroenstoot volgt. Dit herhaalt zich drie keer.)
DKP: Is dat nou toejuichen?
IJDELTUIT: Nee, toejuichen gebeurt alleen als alle mensen zien dat ik de mooiste, intelligentste, rijkste en talentvolste persoon van het heelal ben. Dan gaan ze schreeuwen van enthousiasme. Omdat ze me bewonderen. Bewonder jij me ook?
DKP: Ik heb nog nooit bewonderd. Hoe moet dat?
IJDELTUIT: Wel, dan zeg je tegen mij dat ik werkelijk geweldig ben en dan bedank ik je met de woorden dat ik blij ben dat een verstandig man als jij dat zegt, want dan moet het wel waar zijn.
DKP: Bent u niet een beetje eh….
IJDELTUIT: Ijdel? Ja, inderdaad. Dat is mijn privilege. Want op mijn planeet mag je alleen ijdel zijn als je daar alle reden voor hebt. En die heb ik. Daarom ben ik een enórme ijdeltuit.
(Hierna het lied ‘Ijdeltuit’. Het refrein wordt gezongen door een solozangertje van een kinderkoor (het kinderkoor antwoordt steeds met ‘de ijdeltuit’), de coupletten door de ijdeltuit zelf. Tijdens het refrein maakt de ijdeltuit een potsierlijk, ijdel dansje.)
DE IJDELTUIT
(door kinderkoor:)
Wie loopt er voor de optocht uit
de ijdeltuit, de ijdeltuit
wie praat er altijd veel te luid
de ijdel- ijdeltuit
wie is kaptein op elke schuit
de ijdeltuit, de ijdeltuit
wie heeft de strakste botox huid
de ijdel- ijdeltuit
(door ijdeltuit:)
Ik heb de mooiste pluimen op mijn hoed
die heb ik van bewonderaars gekregen
ik ben zo knap, zo elegant en goed
dat mensen staan te klappen langs de wegen
ze zwaaien met hun wimpel en hun vlag
zo’n jonge god zien zij niet elke dag
(door kinderkoor:)
Wie loopt er voor de optocht uit
de ijdeltuit, de ijdeltuit
wie praat er altijd veel te luid
de ijdel- ijdeltuit
wie is kaptein op elke schuit
de ijdeltuit, de ijdeltuit
wie heeft de strakste botox huid
de ijdel- ijdeltuit
(door ijdeltuit)
Ik ben de meest begeerde vrijgezel
maar zózeer met mezelf ingenomen
dat ik aan ’t serieuze liefdesspel
tot nu toe nog niet echt ben toegekomen
maar wie ook zal verschijnen aan mijn zij
ze zal bewonderd worden dankzij mij
(door kinderkoor:)
Wie loopt er voor de optocht uit
de ijdeltuit, de ijdeltuit
wie praat er altijd veel te luid
de ijdel- ijdeltuit
wie is kaptein op elke schuit
de ijdeltuit, de ijdeltuit
wie heeft de strakste botox huid
de ijdel- ijdeltuit
(door ijdeltuit:)
Als ik nog ‘s een restaurant begin
zal Michelin me zeven sterren geven
dan heeft het voor de beste koks geen zin
om te proberen mij voorbij te streven
want alles wat ik doe wordt ‘n succes
ik ben nu eenmaal beter dan de rest
(door kinderkoor:)
Wie loopt er voor de optocht uit
de ijdeltuit, de ijdeltuit
wie praat er altijd veel te luid
de ijdel- ijdeltuit
wie is kaptein op elke schuit
de ijdeltuit, de ijdeltuit
wie heeft de strakste botox huid
de ijdel- ijdeltuit
DKP: (Tegen publiek) Ja, grote mensen zijn toch wel rare mensen. Maar het kan nog gekker, zoals ik ontdekte op de volgende planeet. Daar woont een dronkaard.
SCENE 8
(Lichtwisseling naar de volgende planeet. Ritmisch geluid van bierblikjes die open getrokken worden. Een dronkaard zit tussen hoge kratten bier, met overal blikjes Heineken om zich heen.)
DKP: Goedendag. Bent u soms André Hazes?
DRONKAARD: Nee, hoezo?
DKP: Nou ja, ik dacht even…. Wat doet u zoal, de hele dag?
DRONKAARD: Ik drink.
DKP: De hele dag?
DRONKAARD: (Aangeschoten) De héééle dag. Ik heb namelijk een hobby. Ik verzamel lege bierblikjes. Kijk, de meeste mensen gooien hun lege bierblikjes weg. Daarom zijn ze schaars geworden. Maar ik bewaar ze. Ik heb al een hele collectie.
DKP: (Zwijgt even) Dat is niet waar hè, van die bierblikjes.
DRONKAARD: (Bedremmeld) Eh, nee.
DKP: Waarom drinkt u dan?
DRONKAARD: Om te vergeten.
DKP: Wat wilt u vergeten?
DRONKAARD: Ik wil vergeten dat ik me schaam.
DKP: En waarom schaamt u zich?
DRONKAARD: Ik schaam me omdat ik drink.
DKP: Nou, dan ga ik maar. Want als er niemand bij u is, dan is er ook niemand voor wie u zich hoeft te schamen. Misschien houdt u dan op met drinken. Vaarwel.
(Tegen publiek) Grote mensen zijn soms wel héél rare mensen. Nou ja, op naar de volgende planeet. Daar woont een zakenman.
SCENE 9
(Lichtwisseling naar de volgende planeet. Daar zit een zakenman achter een rekenmachine waar een enorm lange, vol cijfers bedrukte sliert papier uit komt. Op een gasstel staat een fluitketel waarvan het water kookt. De fluitketel fluit, soms gewoon en soms om extra aandacht te trekken, zoals een baasje naar zijn hond fluit.)
DKP: Dag meneer. Uw water kookt.
ZAKENMAN: Vijfhonderdzevenentachtigduizend, maal driehonderdvijfendertig miljoen, is eh… - geen tijd om thee te drinken-, maal dertienhonderdzevenenvijftig… dat is bij elkaar driehonderdnegenmiljardzevenhonderdtwintigduizendvijhonderddertien.
DKP: Wat bent u aan het tellen?
ZAKENMAN: (Kijkt verstoord op) Ah, je bent er nog. Tja, wat tel ik ook alweer. Nou breng je me helemaal van mijn a propos. Als ik nou de factor zeven in het kwadraat toepas en ik trek de wortel uit de vermenigvuldiging, dan…
DKP: Laat ik eerst het gas eens uitzetten. (Draait het gas uit. Het fluiten stopt.) Hèhè, dat is beter. Maar wat bent u nu aan het tellen?
ZAKENMAN: Dit is nu al de derde keer dat ik in mijn belangrijke berekeningen gestoord word. Het begon twee-en-twintig jaar geleden al. Toen viel er een blad van de boom, precies op een hoofdgetal. Ik heb die boom meteen omgehakt. En dertien jaar geleden kreeg ik het ineens aan mijn rug. Want ik til heel zwaar aan mijn berekeningen en heb weinig beweging. Nu kom jij me weer storen. Wanneer houdt dat nou ’s op! Ik moet nog zó veel tellen.
DKP: Maar wat moet u dan allemaal tellen?
ZAKENMAN: Gewoon, die dingen in de lucht. Ik heb er een hele partij van ingeslagen.
DKP: Dingen in de lucht? U bedoelt vogels? Duiven misschien?
ZAKENMAN: Ach nee, die dingen die licht geven. Waar dichters altijd zo sentimenteel over doen.
Ik niet, want ik ben serieus. Ik heb geen tijd voor flauwe kul.
DKP: Ah, u bedoelt de sterren!
ZAKENMAN: Inderdaad ja.
DKP. En hoeveel hebt u daar dan van ?
ZAKENMAN: Nou, wat ik net uitreken: driehonderdnegenmiljardzevenhonderd…
DKP: Wat doet u met al die miljarden sterren?
ZAKENMAN: Wat ik er mee doe? Niets. Ze zijn ook niet om iets mee te doen, ze zijn om te bezitten. En misschien doe ik ze voor een goede prijs nog weleens van de hand.
DKP: Maar hoe kun je nou sterren bezitten? Die zijn toch van iedereen…
ZAKENMAN: Hoho, dan vergis je je toch. Als jij een mooie steen in de bergen vindt en er is niemand die zegt dat die steen van hem is, mag je hem dan houden?
DKP: Ja, dat wel.
ZAKENMAN: Nou, ik heb al die sterren gevonden. En er was niemand die zei dat ze van hem waren, dus zijn ze van mij.
DKP: Maar toch, wat kunt u ermee? Van die steen kan ik een sieraad laten maken voor mijn moeder. En als ik bloemen op een veld bezit, kan ik ze plukken. Maar sterren kun je niet plukken.
ZAKENMAN: Ik kan ze wel op de bank zetten.
DKP: Hoe gaat dat dan?
ZAKENMAN: Wel, ik reken precies uit hoeveel het er zijn en hoeveel ze per stuk waard zijn. Dat schrijf ik dan op een dagafschrift en dat leg ik in een la.
DKP: En wat doet u dan met die la?
ZAKENMAN: Die doe ik op slot.
DKP: (Peinzend) Jaja. Maar dan heb ik nog één vraag: Als ik een mooie steen bezit, moet ik hem af en toe poetsen. Als ik een dier bezit, moet ik er goed voor zorgen. Ik beteken dus iets voor mijn bezit. Maar wat betekent u voor de sterren?
ZAKENMAN: Ach jongen, wat kan mij dat nou schelen. Ik ben gewoon schathemelrijk. Dáár gaat het om.
DKP: (Tegen publiek) Nou, dit was wel een héél raar groot mens. En nu gaan we naar de allerkleinste planeet die ik heb bezocht.
SCENE 10
(Lichtwisseling naar planeet met straatlantaarn. De manager staat bij een grote hefboomschakelaar waarmee hij de lantaarn aan en uit doet naargelang de dag of de nacht. Als de lantaarn brandt, gaan de overige lichten uit en andersom.)
DKP: Goedendag, waarom doet u de lantaarn nu aan?
MANAGER STRAATVERLICHTING: Dat staat in mijn protocol. En het protocol is onderdeel van het meerjarenplan. Ik ben de manager straatverlichting. Goedemorgen.
(Doet het licht uit.)
DKP: Wat is een proto… eh… dinges?
MANAGER STRAATVERLICHTING: Het protocol is het draaiboek waarin staat wanneer ik de verlichting moet aan doen en wanneer die weer uit moet. Goedenavond.
(Doet het licht aan.)
DKP: Maar waarom moet dat dan?
MANAGER STRAATVERLICHTING: Omdat het voorschrift is. En wij moeten ons aan de voorschriften
houden, anders wordt het een chaos. Er is al genoeg wanorde in de wereld. Goedemorgen.
(Doet het licht uit.)
DKP: Het is wel dankbaar werk.
MANAGER STRAATVERLICHTING: Dankbaar? Het is een hondenbaan ! Vroeger kon ik ’s nachts en overdag slapen. ’s Avonds deed ik de verlichting aan en ’s morgens weer uit. Goedenavond.
(Doet het licht aan.)
DKP: Wat is er dan gebeurd? Is het protocol veranderd?
MANAGER STRAATVERLICHTING: Nee, dat is juist het probleem. De planeet is veel sneller gaan draaien, maar het protocol bleef het zelfde. Het is nu eenmaal een meerjarenplan. Goedemorgen.
(Doet het licht uit.)
DKP: Aha, u komt dus tijd tekort.
MANAGER STRAATVERLICHTING: Wat dacht je. Inmiddels draait de planeet in één minuut rond en in die ene minuut moet ik de verlichting aan- en uit doen. Een dag duurt dus een minuut. We staan nu al een week te praten. Goedenavond. (Doet het licht aan.)
DKP: Wacht ‘s… Ik denk dat ik weet hoe u kunt uitrusten wanneer u wilt. De planeet is zo klein, dat u er in vier stappen omheen kunt lopen, nietwaar?
MANAGER STRAATVERLICHTING: Dat klopt ja. Daarom kan ik ook niet weg. Goedemorgen. (Doet het licht uit.)
DKP: Daarom kunt u juist wél weg. Als u steeds een stapje verder loopt naar de plek waar de zon is, kunt u zo lang uitrusten als u wilt. Dan gaat de zon niet onder.
MANAGER STRAATVERLICHTING: Maar dan moet ik alsmaar blijven lopen. En ik heb nu al zo’n jachtig leven. Nee, daar ben ik te lui voor. Dan blijf ik liever staan.
DKP: Zoals u wilt. Het was maar een idee. Misschien kunt u er later nog eens over nadenken.
MANAGER STRAATVERLICHTING: O jee, nou vergeet ik het licht aan te doen. Het hele protocol door de war! Wat verschrikkelijk! Mijn baan, mijn toekomst!
(Podiumlicht gaat aan.)
DKP: (Naar publiek) Over rare, grote mensen gesproken… Wat moet je nou met één armzalige lantaarn als er zoveel heldere sterren aan de hemel staan? Aan de andere kant: die manager staatverlichting zorgt wel voor licht. En wie voor licht zorgt is nuttiger dan de koning, de ijdeltuit, de dronkaard en de zakenman bij elkaar. Als ik erover nadenk is de manager straatverlichting de enige met wie ik vriendjes had kunnen worden. Maar ja, zijn planeet is toch te klein voor twee. Bovendien is-ie altijd aan ’t werk.
(Hierna zingt DKP het ‘Zoek het licht op’)
ZOEK HET LICHT OP
Zoek het licht op in je leven
bij een dreiging of een ramp
hoe je ‘t krijgt is om het even
van een goeroe of een lamp
Als je bang bent in het donker
voor een enge winterdroom
kijk dan even naar ’t geflonker
van de lichtjes in de boom
Zoek het licht op in je leven
bij een dreiging of een ramp
hoe je ‘t krijgt is om het even
van een goeroe of een lamp
Filosofen bestuderen
hoe het leven wordt verlicht
maar een duif kan inspireren
als er vrede wordt gesticht
Zoek het licht op in je leven
bij een dreiging of een ramp
hoe je ‘t krijgt is om het even
van een goeroe of een lamp
Waar men leeft met zware plichten
waar men met de bijbel zwaait
kun je ook je lot verlichten
met een glaasje cola light
Zoek het licht op in je leven
bij een dreiging of een ramp
hoe je ‘t krijgt is om het even
van een goeroe of een lamp
Als een goeroe zijn getrouwen
met z’n praatjes heeft geflest
dan is dat ook te beschouwen
als een wijze levensles
Zoek het licht op in je leven
bij een dreiging of een ramp
hoe je ‘t krijgt is om het even
van een goeroe of een lamp
DKP: Laten we ’s een kijkje gaan nemen op de volgende planeet. Die is wel tien keer zo groot.
SCENE 11
(Licht uit. Muziek met Tom Tom geluiden.)
Flarden van Tom Tom stem: ‘Bij de volgende planeet linksaf…. na achthonderd kilometer eerste afslag richting Pluto….. blijf op de linker baan om de aarde ….bestemming onbereikbaar… (Lichtwisseling naar de planeet met de navigatiekaartenmaker. Die zit achter een stuk of zeven laptops.)
NAVIGATIEKAARTENMAKER: Kijk ’s aan, een ontdekkingsreiziger! Van welk land kom jij verslag uitbrengen?
DKP: Hoe bedoelt u? Wie bent u en wat doet u met al die laptops?
NAVIGATIEKAARTENMAKER: Ik ben navigatiekaartenmaker.
DKP: Wat bent u…?
NAVIGATIEKAARTENMAKER: Navigatiekaartenmaker. Ik maak de kaarten voor navigators.
DKP: Wat is een vaginator?
NAVIGATIEKAARTENMAKER: Een navigator! Dat is een apparaat dat de mensen in hun auto gebruiken om ergens naartoe te rijden. Ik moet dus precies weten waar de zeeën zijn, anders rijden de mensen het water in. Maar ik moet ook weten waar de bergen zijn en de woestijnen en de steden en de straten.
DKP: Zo, dat is nog ’s een echt beroep.
NAVIGATIEKAARTENMAKER: Reken maar! Ik ben nu zelfs met een nieuwe uitvinding bezig!
DKP: Wat dan?
NAVIGATIEKAARTENMAKER: Mijn nieuwste vinding is een navigatiekaart van het heelal. Dat je precies weet waar je linksaf moet voor Venus, of rechtdoor voor Mars. Veel werk hoor, een navigatiekaart van het heelal. Vooral de Melkweg, daar is het vreselijk druk met al die kruisingen. En dan moet ik ook nog de bestaande kaarten van de planeten zelf bijhouden. Met nieuwe wegen en zo.
DKP: Uw planeet is ook erg mooi. Zijn hier oceanen?
NAVIGATIEKAARTENMAKER: Geen idee.
DKP: En bergen?
NAVIGATIEKAARTENMAKER: Weet ik niet.
DKP: En steden, rivieren en zebrapaden?
NAVIGATIEKAARTENMAKER: Hoe kan ik dat nu weten?
DKP: Maar u bent toch navigatiekaartenmaker! Hoe komt u dan aan uw informatie? Gaat u niet op reis?
NAVIGATIEKAARTENMAKER: Nee, daar is een navigatiekaartenmaker te belangrijk voor. Ik krijg mijn informatie van mijn ontdekkingsreizigers. Die ontvang ik op mijn kantoor. Daar vertellen ze mij wat ze allemaal gezien hebben en dat noteer ik dan. Maar ontdekkingsreizigers zijn schaars vandaag de dag. Ik heb nogal wat vacatures. Bij voorbeeld voor mijn eigen planeet.
DKP: En hoe weet u of u de juiste informatie krijgt?
NAVIGATIEKAARTENMAKER: Dat is het punt. Er zijn heel veel leugenachtige ontdekkingsreizigers. Die schrijven meestal reisgidsen, of ze werken bij de televisie. Sommigen zijn aan de drank. Die zien alles dubbel en dan krijg je kaarten met vierbaanswegen waar ze maar tweebaans zijn.
DKP: Ja, zo iemand ken ik ook…
NAVIGATIEKAARTENMAKER: Daarom controleren wij het gedrag en de informatie van de ontdekkingsreiziger.
DKP: Hoe dan?
NAVIGATIEKAARTENMAKER: Ze krijgen allemaal een smartphone mee en dan moeten ze foto’s maken. Ook selfies. En ze moeten me regelmatig bellen, dat ik kan horen dat ze nuchter zijn. Trouwens, jij lijkt me wel een betrouwbaar type. Wil jij geen ontdekkingsreiziger bij me worden?
Van welke planeet kom je? En wat is daar te zien?
DKP: Ach, ik woon maar op een klein planeetje. Ik heb drie vulkanen, waarvan twee werkende en één dode.
NAVIGATIEKAARTENMAKER: Interessant. Hoogst interessant.
DKP (Begint ineens te stralen) Ja, en ik heb daar ook een bloem. De mooiste bloem van het heelal!
NAVIGATIEKAARTENMAKER: Bloemen noteren we niet.
DKP: Waarom niet? Zij is prachtig!
NAVIGATIEKAARTENMAKER: Bloemen raken snel van de kaart. Ze zijn vergankelijk.
DKP: Wat is vergankelijk?
NAVIGATIEKAARTENMAKER: Luister, zo’n navigatiekaart is heel duur om te maken. Die mag dus niet snel verouderen. En als jouw bloem verwelkt is, maar hij staat nog op de kaart, dan is de kaart verouderd.
DKP: En als één van mijn werkende vulkanen een dode vulkaan wordt? Dan is-ie toch ook vergankelijk?
NAVIGATIEKAARTENMAKER: Dood of levend maakt voor ons niet uit. Als het maar op z’n plek blijft.
DKP: (Droevig) Voor mij maakt ’t heel veel uit. Hoe zou het toch zijn met mijn bloem..? Ik verlang soms zo terug naar mijn kleine planeet. Maar ik wil ook graag wat van het heelal zien. Weet u nog een interessante planeet voor me?
NAVIGATIEKAARTENMAKER: Ik zou ’s naar de aarde gaan. Daar heb ik goede berichten over gehoord.
DKP: Dank u wel. Dag navigatiekaartenmaker.
SCENE 12
(Lichtwisseling naar piloot en vliegtuig.)
PILOOT: Zo. En toen was je dus op de aarde. Da’s wel een ander verhaal dan al die kleine planeetjes.
Het is hier zó groot. Om je een voorzichtige schatting te geven: op aarde wonen honderdzeventachtig koningen en presidenten, tweehonderdzesendertigduizend managers straatverlichting, achttienduizend navigatiekaartenmakers, vijfhonderdtachtig miljoen ijdeltuiten, zeshonderd miljoen zakenmensen, driehonderdmiljoen dronkaards en nog een heleboel andere mensen. Bij elkaar zeven miljard. Dat lijkt meer dan het is, hoor. Als je ze allemaal bij elkaar zou zetten, zoals ze in een volle trein staan, dan kun je de hele wereldbevolking kwijt op een eiland van vijfentwintig bij dertig kilometer. De meeste mensen zullen dat niet geloven. Die denken dat ze veel meer ruimte innemen. Dat ze apenbroodbomen zijn.
DKP: Dus je kunt hier niet zomaar naar een zonsondergang toe lopen.
PILOOT: Nee, daarvoor is de aarde te groot. Het duurt vierentwintig uur voor de volgende zonsondergang weer komt. Als je net zo hard naar de ondergaande zon kon lopen als de aarde er vanaf draait, zou je de zonsondergang continu beleven. Wat een fantastisch gezicht zou dat zijn.
(Muziek begint. Op het toneel gaat een stoet voorbij in groepjes van 8 à 10 per werelddeel, die een brandende lantaarn dragen. Kinderen zijn gekleed in de stijl van hun land of werelddeel)
Overal zie je de managers straatverlichting aan het werk gaan. Eerst gaan er miljoenen lichtjes aan in Nederland….. dan in Amerika…… daarna in China….. Rusland…….. India….. Afrika. De straatverlichting op de aarde gaat dus nooit uit, hij brandt altijd wel ergens waar het nacht is.
DKP: Dat is een mooie gedachte. Een soort eeuwige vlam die eeuwig doorgegeven wordt.
PILOOT: Ja, het licht van de mensen is niet te doven. Maar eh… ben je hier al lang in de woestijn?
Ben ik de eerste die je tegenkwam?
DKP: Nee, je bent niet de eerste die ik gesproken heb sinds ik op de aarde terecht kwam…
SCENE 13
(Onheilspellende muziek. Lichtwisseling naar een cactus waar een slang achter vandaan komt.)
DKP: (Kijkt om zich heen) Waar ben ik nou terecht gekomen? Is dit de aarde? Ik zie niemand.
(Ratelend geluid)
SLANG: Ben ik dan niemand?
DKP: O, dag ratelslang. Ben ik hier op de aarde?
SLANG: Jazeker, in Afrika, in de woestijn. De aarde is heel groot.
DKP: Maar de hemel is nog groter. Kijk, hier recht boven staat mijn planeet. Ik heb daar zo’n mooi uitzicht…
SLANG: Wat doe je dan op aarde?
DKP: Ik heb relatieproblemen met een roos. Waar zijn hier eigenlijk de mensen?
SLANG: In de woestijn zijn bijna geen mensen.
DKP: Wel een beetje eenzaam.
SLANG: Bij de mensen ben je ook eenzaam.
DKP: Zeker als je een slang bent. Slangen zijn niet erg geliefd bij de mensen. En helemaal niet als er een appelboom in de buurt is.
SLANG: Wat bedoel je?
DKP: Da’s een lang verhaal. Laat maar. Ik zou toch wel graag ergens anders naartoe willen.
SLANG: Ik kan je overal brengen waar je wilt…
DKP: Jij? Je hebt niet eens poten.
SLANG: Ik ben machtiger dan duizend kamelen. Iedereen die ik aanraak breng ik terug naar de aarde. (Sinister) Naar het stof der aarde…. en naar de hemel.
DKP: Je hoeft niet zo geheimzinnig te doen hoor. Ik begrijp je toch wel. Tot ziens…
SCENE 14
(Lichtwisseling. DKP loopt door de woestijn en komt ineens een ronde, gemetselde put tegen. De put heeft geen katrol en geen emmer, alleen een rond gat. )
DKP: Hé, wat is dat nou? Wie zou daar wonen? (In de put:) Hallo, is daar iemand?
ECHO: iemand… iemand…
DKP: Ben je alleen?
ECHO: een…. een…
DKP: Oh, dus geen twee?
ECHO: twee… twee…
DKP: (naar publiek). Ik snap er niks van. Daar woont iemand die niet weet of-ie alleen of met z’n tweeën is. Ik vind die aarde maar een rare planeet. Zo droog en zo heet en ik ben nog geen normaal mens tegengekomen. Maar wat is dat? (Kijkt naar de grond) Ik zie hier ineens het begin van een weg! En waar een weg is, is een wil. En waar een wil is, is een mens. Die weg moet dus naar de mensen leiden!
SCENE 15
(Licht gaat uit. Triomfantelijke muziek. Snel changement, waarbij een rozenperk op het toneel wordt gezet. Licht gaat weer aan. DKP loopt langs het perk rozen.)
ROOS 2: Goedemiddag.
DKP: (Verbaasd) Goedemiddag. Maar… jullie zijn allemaal rozen!
ROOS 2: Ja, is dat zo bijzonder? Er wonen duizenden rozen op deze planeet.
DKP: (Teleurgesteld) Oh… je moest eens weten. (Naar publiek) En ik maar denken dat mijn roos de enige in het heelal is. Als ze hoort dat dit niet zo is, zal ze sterven van verdriet. Ik ben helemaal niet zo rijk als ik dacht. Drie vulkaantjes, waarvan er één nog dood is ook. En een roos waarvan er duizenden zijn. Wat ’n armzalig bezit. Wat ben ik een petieterig prinsje! (Begint te huilen. Dan komt de vos op.)
VOS: Dag kleine prins.
DKP: (Door zijn tranen heen) Wat ben je mooi… Wie ben je?
VOS: Ik ben een vos.
DKP: Ach vos, wil jij met me spelen? Ik ben zo verdrietig.
VOS: Ik kan niet met je spelen, want ik ben niet tam.
DKP: Wat is tam?
VOS: Dat betekent dat je vriendjes bent. Jij bent voor mij een jongetje zoals er vele zijn. Ik ben voor jou een vos als alle andere vossen. Maar als je me tam hebt gemaakt, wil ik bij je horen en dan ben ik voor jou de belangrijkste vos die er bestaat. Dan hebben we elkaar voor altijd nodig.
DKP: Op mijn planeet is er een roos die mij nodig heeft.
VOS: Op jouw planeet? Zijn daar ook jagers met geweren, zoals hier?
DKP: Nee…
VOS: Fantastisch! En zijn er lekkere kippetjes?
DKP: Nee, ook niet.
VOS: Oh, dan hoef ik er niet naartoe. Hier jaag ik op kippen. En de jagers jagen op mij. Alle kippen zijn het zelfde en alle jagers zijn het zelfde. Mijn leven is eigenlijk heel eentonig. Als jij me nou tam maakt, dan weet ik tenminste waarvoor ik leef. Dan zal ik voor alle mensen weg blijven kruipen, maar jouw voetstappen zal ik herkennen. Alleen voor jou zal ik uit mijn hol kruipen. Nu betekenen mensendingen zoals brood en muziek nog niets voor me. Maar als jij me tam hebt gemaakt, zal bij het zien van brood het water mij uit de bek lopen en zal ik dansen op de muziek waar jij van houdt. Alsjeblieft kleine prins, wil jij me tam maken?
DKP: Maar ik ben op zoek naar ménsen!
(Muziek begint en de vos zingt het lied ‘Die ene Ster’)
DIE ENE STER
Miljoenen sterren stralen in de nacht
Laat ons er eentje kiezen voor ons tweeën
zodat boven de landen en de zeeën
die ene ster voor eeuwig naar ons lacht
We zullen gaan ontdekken allebei
op welke wegen wij ook zullen dwalen
dat alle sterren sterker zullen stralen
dankzij die ene ster van jou en mij
Miljoenen bloemen bloeien op het veld
Laat ons er eentje plukken voor ons beiden
zodat van Lisse-Hillegom tot Leiden
die ene bloem voor alle andere telt
En dankzij onze bloem, dat zul je zien
gaan alle andere bloemen mooier kleuren
en bloeien ze met nog meer fijne geuren
of lijkt dat zo, voor jou en mij misschien?
Miljoenen mensen leven langs elkaar
Ik voel me dikwijls eenzaam tussen velen
terwijl ik zoveel met je heb te delen
tezamen zijn, verlang je daar niet naar?
En als ik voortaan van je houden mag
dan hoef ik enkel maar naar jou te kijken
om alle mensen mooier te doen lijken
jij bent de ster die eeuwig naar me lacht (2 x)
DKP: Eigenlijk zijn we al vriendjes geworden. Zo heeft nog nooit iemand voor me gezongen.
VOS: Daar ben ik blij om. Eindelijk ben ik tam geworden! Maar vriendschap is als een bloem. Die moet je af en toe water geven, en zonlicht. Je moet er elke dag voor zorgen. Zie ik je morgen weer?
DKP: Nee vos, ik ga weer vertrekken. Ik was op aarde gekomen om mensen te ontmoeten. Tot nu toe zag ik alleen maar dieren. Ik verlang zo naar mensen! Daarom wil ik verder reizen.
VOS: Nou moet ik huilen…
DKP: Dat is je eigen schuld. Jij wou tam worden en als je tam bent, verlies je je onafhankelijkheid. Dan ga je van iemand houden.
VOS: Weet ik wel…
DKP: Dus wat heb je daar nou mee gewonnen, met tam worden?
VOS: Heel veel. De sterren zullen voortaan altijd sterker stralen als ik aan ons tweeën denk.
De bloemen zullen altijd mooier zijn. En jij, jij gaat me wel verlaten, maar jij bent ook tam geworden.
DKP: Ik? Hoezo?
VOS: Jouw roos heeft je tam gemaakt. Ga maar ’s een kijkje nemen bij die andere rozen. En kom dan bij me terug. Dan zal ik je een geheim vertellen.
(DKP loopt naar het perkje met de rozen. Die laten tijdens de woorden van DKP steeds meer hun kopjes hangen.)
DKP: De vos heeft gelijk. Jullie zeggen me niets. Ik heb jullie nog nooit water gegeven en ik heb nog nooit een tentje voor je opgezet. Mijn roos heeft wel lelijke dingen tegen me gezegd, maar daardoor kon ik haar vergeven en daardoor werd zij helemaal mijn bloem. Jullie staan daar maar een beetje slaperig in de zon. Nou, blijf maar lekker zonnepitten, ik ga er vandoor!
(DKP loopt weer terug naar de vos.)
VOS: En?
DKP: Je hebt gelijk. Maar je zou me een geheim vertellen.
VOS: Klopt. Mijn geheim is: een mens heeft vier ogen.
DKP: Vier ogen?
VOS: Ja, vier ogen. Twee in zijn hoofd en twee in zijn hart.
DKP: Ogen in mijn hart, hoe kun je dat nou zien?
VOS: De ogen in je hart zijn ook niet om gezien te worden, maar om het hart te laten kijken.
Als je kijkt met je hart, zie je dingen die je andere ogen niet zien.
DKP: Wat voor dingen?
VOS: Daarnet, toen je naar de rozen keek, toen keek je met je hart. Je stond bij de prachtigste rozen, maar met je hart zag je ineens waarom jouw eigen roos het kostbaarste is van allemaal. Hoe veel je van je eigen bloem houdt, omdat je verantwoordelijk voor haar bent. Alleen met je hart kun je de waarheid zien.
DKP: (Mijmerend) Alleen met mijn hart kan ik de waarheid zien. Dank je wel, lieve vos. En vaarwel!
SCENE 16
(Lichtwisseling naar wisselwachter die op een hefboom van een wissel leunt. )
DKP: Goedemiddag, waar wacht u op?
WISSELWACHTER: Op het wisselen van de wissel. Ik ben de wisselwachter!
DKP: En waarom wacht u op het wisselen van de wissel?
WISSELWACHTER: Soms moet ik de wissel naar links zetten en soms naar rechts. Dan weten de treinen welke kant ze op moeten.
DKP: En hoe weet u welke kant de treinen op moeten?
WISSELWACHTER: Dat staat allemaal in de dienstregeling. Kijk, over vijf minuten komt er een trein van die kant. En over negen minuten komt er een trein van de andere kant.
DKP: En zitten daar dan dezelfde mensen in?
WISSELWACHTER: Nee, steeds andere mensen.
DKP: Waarom blijven ze niet gewoon waar ze zijn?
WISSELWACHTER: Mensen willen nooit blijven waar ze zijn. Ze willen altijd weg. Alleen kinderen willen blijven waar ze zijn.
DKP: Zitten er dan geen kinderen in de trein?
WISSELWACHTER: Ja, maar die zitten vooral in zichzelf. Kinderen hebben nooit haast. Grote mensen hebben altijd haast.
DKP: Hoe komt dat?
WISSELWACHTER: Dat komt omdat grote mensen niet meer spelen. Ze doen alles voor het echie. Spelen laten ze aan anderen over. Aan voetballers bijvoorbeeld. Dan hoeven ze zelf niet te spelen en kunnen ze alles in hun leven belangrijk blijven vinden. Zelfs voetbal.
DKP: En hebt u ook haast?
WISSELWACHTER: Nee, want ik sta de hele dag stil en toch ben ik altijd op tijd.
DKP: Zo zou eigenlijk iedereen moeten leven.
WISSELWACHTER: Zeg dat wel, jongeman.
SCENE 17
(Lichtwisseling. Terug naar het vliegtuig en de piloot.)
PILOOT: Heel boeiend allemaal, die reisverhalen van jou. Maar het is vandaag de achtste dag. Het vliegtuig is nog niet gerepareerd en het drinkwater is op. Ik heb geen idee waar hier in de woestijn een bron is.
DKP: Wat zou mijn vriend de vos erger vinden: een dorstige mond, of een dorstig hart?
PILOOT: Het gaat nu even niet over de vos, kleine prins! We zullen omkomen van de dorst!
DKP: Ik moet kijken met mijn hart….
PILOOT: (Tegen publiek) Hij beseft het gevaar niet. Maar hij komt van een andere planeet. Zou hij zonder water kunnen? Zou hij leven van de lucht?
DKP: Ik zal je laten drinken. Ik breng je naar het water…
(Mysterieuze muziek)
PILOOT: Jij? Lijkt me sterk. (Tegen publiek) Toch weet je het nooit met die kleine prins. Er schuilt altijd iets van nieuwe hoop, van een belofte in hem. Hij doet me heel erg denken aan mijn jeugd. Toen woonden we in een groot huis waarvan gezegd werd dat er ergens een schat in verborgen was. Die schat is nooit gevonden, maar het huis heeft altijd iets magisch gehad. Dat gevoel heb ik nu ook.
DKP: Kom….
SCENE 18
(DKP neemt de piloot bij de hand en brengt hem bij de put waarmee hij eerder een echo-dialoog mee had. Nu heeft de put wel een katrol met slinger en een emmer aan een touw.)
PILOOT: Hoe is het mogelijk. Een gemetselde put nog wel. Midden in de woestijn!
DKP: Het is een hele rare put. Maar onderin zit water. Laten we drinken.
(De piloot haalt met de emmer water naar boven. Samen drinken ze.)
PILOOT: Het lijkt wel of ik droom…
DKP: Jullie kweken duizend rozen, maar ze doen je niets. Terwijl één roos veel meer voor je kan betekenen. Net als een beetje water, dat je dorst beter lest dan een hele regenton.
PILOOT: Reken maar!
DKP: En nu moet jij je belofte houden.
PILOOT: Belofte? Welke belofte?
DKP: Je zou nog zoveel mals gras voor mijn schaap tekenen dat hij geen trek meer heeft in mijn bloem. Dat gras heb ik nodig. Ik ben verantwoordelijk voor mijn bloem!
PILOOT: Je hebt gelijk. Ik heb de schetsen nog bij me. Ik zal het gras maar op een apart papiertje tekenen, anders eet het schaap het meteen op! (Haalt schetsen uit zijn binnenzak en begint te tekenen.)
DKP: Dat is geen mals gras, maar prikkeldraad! Dat gaat mijn schaap nooit eten!
PILOOT: OK, ik probeer het nog een keer. (Tekent.)
DKP: En dit lijkt wel punk! Een hanekam!
PILOOT: Luister ’s kereltje, ik heb je gezegd dat ik niet zo goed ben in tekenen.
DKP: Geeft niet hoor. Ik weet dat het hoog gras is.
PILOOT: (Achterdochtig) Maar, waarom nu…. Wat ben je van plan?
DKP: Het is vandaag precies een jaar geleden dat ik op de aarde terecht kwam. … Hier vlakbij.
PILOOT: Dus het was geen toeval dat je acht dagen geleden midden in de woestijn voor me stond. Maar wat ga je…. Waarom wil je…. Ik voel me ineens zo verdrietig worden!
DKP: Nu kun je beter weer aan het werk gaan. Ik moet nu even weg. Wacht hier op me.
SCENE 19
(Onheilspellende muziek. Lichtwisseling. DKP loopt naar de cactus waar de slang achter zit. De slang is nog onzichtbaar achter de cactus. Ratelend geluid.)
DKP: Het is wel het juiste uur, maar niet de goede plek…
SLANG: Toch wel, toch wel…
DKP: Nee, het is waar mijn voetsporen in het zand beginnen. (Loopt ietsje verder) Hier!
Is je vergif wel goed? Maak t’ kort.
SLANG: Je zult niet lijden.
(Slang komt tevoorschijn van achter de cactus. Muziek gaat naar een climax. Plots verschijnt de piloot, die zijn pistool trekt en op de slang schiet. Deze verdwijnt razendsnel weer achter de cactus. Piloot rent naar DKP, pakt hem op en brengt hem in veiligheid.)
PILOOT: Hoe kun je dat nou doen! Je was bijna vermoord!
DKP: (Bibberend) Wat fijn dat je het mankement aan je machine hebt gevonden. Nu kun je naar huis.
PILOOT: Hè? Hoe weet je dat? Ik wou je net vertellen dat ik het mankement gevonden heb!
DKP: Ik ga nu ook naar huis…
PILOOT: Maar toch niet eh…
DKP: Ik heb mijn schaap, de doos voor mijn schaap en het malse gras. Mijn bloem is deze lente opnieuw uitgekomen en wacht op water.
PILOOT: Waarom ben je zo onvoorwaardelijk trouw, kleine man. Zo trouw dat je bereid bent om jezelf op te offeren. En wat ben je ernstig. Ik zou je toch zo graag weer horen lachen!
DKP: De sterren zullen naar je lachen. Want als ik terug ben op mijn planeet, zal je blij voor me zijn. Dan zullen de sterren je nog blijer maken. Dat weet ik zeker, want ze maken mij ook blij. Omdat de bloem waar ik van hou daarboven woont. Voor mij zijn al die sterren één groot bloemenveld. En voor jou… zullen het allemaal glimlachjes zijn. (DKP glimlacht zelf ook.)
PILOOT: Maar je doet me verdriet door weg te gaan!
DKP: Laat de mensen je dan troosten. En als je getroost bent, zet dan ’s avonds je raam open en kijk naar omhoog. Laat al die miljoenen glimlachjes op je afkomen. En glimlach terug. De mensen zullen denken dat je gek bent, maar jij en ik alleen weten dat we in onze glimlach verbonden blijven.
Nu moet je me alleen laten.
PILOOT: Dat kan ik niet!
DKP: Wees niet bang. Het zal lijken alsof ik sterf. Maar ik zal voortleven... Ik ga wel verhuizen, maar ik blijf wonen in je hoofd. Want je jeugd, dat ben ik. Begrijp je het niet? De aantrekkingskracht van de aarde is veel groter dan die van mijn planeet. Ik kan wel héén, maar terug kan ik dit lichaam niet meenemen. Geeft niet. Het is maar een omhulsel.
PILOOT: En toch blijf ik bij je.
DKP: Je moet het zelf weten. Het is jouw verdriet. Maar kijk uit dat de slang je niet bijt. Jij moet hier op de aarde blijven. (Begint te snikken) En ik moet naar mijn bloem. Ze heeft maar vier doornen om zich te beschermen tegen de boze buitenplaneet. Dat is niet genoeg. Op de melkweg woont een hoop gespuis. Allemaal hangjongeren.
(Ze komen aan bij de cactus.)
Zo. We zijn er.
(Angstige muziek. Slang komt achter de cactus vandaan en bijt met een snelle beweging DKP, die levenloos neervalt.)
PILOOT: Mijn god, het is gebeurd! Oh… mijn kleine prins!
(Loopt naar DKP, gaat op één knie zitten en legt DKP op de andere knie, zoals een piétà.)
Mijn kleine prins, mijn kleine prins, wat heb je me aangedaan. Ik had nog zoveel van je willen leren. Nu moet ik in mezelf op zoek naar jou en ik weet niet of ik je ooit weer zal vinden. Ik kan je niet missen, kleine prins. Je hebt me tam gemaakt!
(Hierna klinkt muziek vanuit een ‘hemelse’ sfeer en zingt de stem van DKP het lied ‘Treur niet om mij’. Na het eerste couplet komen alle personages van het stuk op het toneel met een lantaarntje in hun hand. Zij zingen het refrein mee.)
TREUR NIET OM MIJ
Treur niet om mij,
treur niet om mij
mijn aardse leven is nu wel voorbij
maar ik leef voort
ja ik leef voort
zo lang het kind in jou niet is vermoord
Op dit moment voel jij de pijn
van eindeloos verdriet
en toch zal je weer vrolijk zijn
al denk je nu van niet
want ik blijf altijd wonen in je geest
alsof er nooit een afscheid is geweest
Treur niet om mij,
treur niet om mij
mijn aardse leven is nu wel voorbij
maar ik leef voort
ja ik leef voort
zo lang het kind in jou niet is vermoord
Ik blijf in jouw herinnering
een levende persoon
wanneer ik soms een liedje zing
dan hoor je me gewoon
en wat je ongetwijfeld ook verheugt
ik ben en blijf het jochie van je jeugd
Treur niet om mij,
treur niet om mij
mijn aardse leven is nu wel voorbij
maar ik leef voort
ja ik leef voort
zo lang het kind in jou niet is vermoord
En als je toch nog tranen laat,
dat gaat soms onbewust
besprenkel dan het verse zaad
van nieuwe levenslust
want alles wat ik wil is dat je leeft
en dat je nieuwe glans aan ’t leven geeft
Treur niet om mij,
treur niet om mij
mijn aardse leven is nu wel voorbij
maar ik leef voort
ja ik leef voort
zo lang het kind in jou niet is vermoord
EINDE Teksten: ©Piet Bogaards